Ergens tussen het ochtendlicht en de eerste zucht ligt het moment waarop het lichaam zijn dagelijks protest aanheft. De rug, vooral aan de linkerzijde, heeft er een gewoonte van gemaakt de dag te beginnen als een stugge ambtenaar: aanwezig, niet gemotiveerd, maar rond de middag laat hij de pennen vallen.
Mijn echtgenote, scherpzinnig en matras-analytisch, vermoedt dat de ware schuldige onder ons ligt — letterlijk. Een matras die zijn belofte van zachtheid heeft ingeruild voor een kuil van wantrouwen. Zou zomaar kunnen. De rug ligt immers op zijn rug, en misschien is dat al een halve misdaad in de wereld van gewrichten.
Dan zijn er nog de mondhoeken, die hun rol als poortwachters hebben opgegeven en nu druppelen alsof ze heimelijk de sluizen van de zwaartekracht hebben geopend. Je hoopt dat het bij mondhoek-lekken blijft. Maar het lichaam is een opportunist: als één klep het begeeft, staan de andere al klaar in de coulissen van de aftakeling.
De linkerpols? Die lijkt zich te hebben aangesloten bij een vakbond van protesterende ledematen. En de rechterschouder doet alsof hij gisteren nog werd ingesmeten in een rugbywedstrijd — wat uiteraard niet zo is. Tenzij de strijd om het dekbed ’s nachts stilletjes is geëscaleerd.
Joost weet waaraan dit alles ligt. Maar Joost zwijgt. Misschien is Joost een metafoor voor het vergeten waarom, voor het gemak van niet alles hoeven te begrijpen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten